Deel 3 “Gele Jodenster van nationaalsocialisten had een islamitische voorgeschiedenis”

Gepubliceerd op 20 april 2025 om 02:07

“Sinds zijn ontstaan in het jaar 624 kende de politieke islam geen liefde, geen tolerantie en geen respect als het om Joden en het Jodendom ging”, tekent islamwetenschapper Abdel-Hakim Ourghi in zijn nieuwe boek “Die Liebe zum Hass – Israel, 7. Oktober 2023” aan.

Een waar zondenregister, op basis van de Koran “met zijn opruiende vooroordelen”, heeft het fundament gelegd voor de historische vijandschap van de moslims versus de Joden. Dit anti-judaïsme werkt bij de meerderheid van de moslims tot op de vandaag wereldwijd door, stelt Ourghi. Canonieke moslimbronnen leveren genoegzaam ammunitie: de Koran en de traditie van de profeet. De laatste intensiveert zelfs de anti-Joodse overlevering.

Beide bronnen van de islam legaliseren de status van minderwaardigheid van de Joden, zij legaliseren hun onderwerping en zelfs doding, vat de auteur samen. “Ook wanneer deze realiteit veel moslims pijn doet, moet het gezegd worden: De politiek-juridische Koran en de traditie van de profeet vormen de grondslag van de ideologie van de haat.”

Ourghi voert de verplichte hoofdelijke belasting voor de Joden onder moslimbestuur aan ter illustratie van hun vernederende maatschappelijke status. Joden dienen zich als mensen van de tweede klasse te voelen. Als “beschermden” in het “huis van de islam” worden zij slechts met zeer ingeperkte rechten gedoogd. In de relatie tussen moslims en Joden geldt niet wat voor veel persoonlijke betrekkingen opgaat: “de liefde ging aan de haat vooraf.”

“De hooggeprezen zogenaamde tolerantie van de islam tegenover de Joden onder moslimse heerschappij is een mythe”, formuleert Ourghi klip en klaar. Dat deze mythe juist in het Westen zo hardnekkig voortleeft, verklaart hij mede uit de omstandigheid dat het Joden onder christelijke heerschappij soms nog slechter verging. Hoe dit zij, de islamexpert acht een fundamentele revisie van de romantiserende voorstelling van de tolerante islam noodzakelijker en urgenter dan ooit.

Direct daarop trekt hij de logische conclusie dat islamitisch anti-judaïsme en moslimse vijandschap jegens de Joden dus bepaald niet zijn ontstaan met of sedert de staatsstichting van Israël in 1948. Heel pregnant duidt Ourghi het tegenwoordige islamitische antisemitisme als “collectieve haat”, die “de radicale vorm van het klassieke anti-judaïsme en de traditionele vijandschap jegens de Joden” inhoudt.

Zeker, het bestaan van de staat Israël heeft deze collectieve haat versterkt en bestendigt, vult de islamwetenschapper aan. Hij voegt daar evenwel onmiddellijk aan toe dat al honderden jaren lang de gepraktiseerde Jodenhaat tot collectieve verdrijving en onteigening van de Joden leidde, tot systematische verwoesting van hun cultuursymbolen in Arabisch-moslimse landen. “Hier van respect en tolerantie te spreken, is grotesk.”

Joden werden inderdaad niet vervolgd zolang zij zich aan de door moslims vastgelegde discriminerende voorschriften hielden, geeft Ourghi evenzeer aan. “Ook de de verplichting om op de kleding een geel stoflapje te dragen, behoorde voor Joden vanaf de negende eeuw tot deze voorschriften: de gele “Jodenster” van de nationaalsocialisten heeft een islamitische voorgeschiedenis. Wat al deze voorschriften verbindt, is hun bewust vernederende werking.”

Als men over het islamitisch antisemitisme spreekt, valt de haat tegenover Joden en Jodendom niet te scheiden van andere sterke emoties zoals jaloersheid, angst, krenking, machtsgevoelens of ervaringen van machteloosheid, zet de onderzoeker uiteen. Zulke emoties zijn goed waarneembaar als het om de omgang van moslims met de staat Israël gaat.

Ourghi betoogt: “De natuur van islamitische haat tegenover de Joden is altijd dezelfde in de geschiedenis van de islam. Al sinds 624 wordt het Jodendom niet als basis van de nieuwe monotheïstische religie van de islam beschouwd, maar als haar concurrent. Deze concurrent wilde men vernietigen. Vandaag de dag richt zich de wil tot vernietiging vooral tegen de staat Israël, maar nog steeds ook tegen de Joden overal in de wereld.”

De wetenschapper refereert aan een nog altijd populair essay van de Engelse auteur en kunstcriticus William Hazlitt (1778-1830) met de titel “Het genoegen om te haten”. In deze knappe tekst, zo informeert Ourghi, wordt natuurlijk niet de haat toegejuicht, breekt het inzicht baan dat de mensen blijkbaar een zeker verlangen hebben naar het aanrichten van onheil op aarde, naar bloedvergieten.

Ourghi actualiseert dit inzicht: “Ook de Hamas-terroristen behoren tot hen die het “genoegen te haten” hartstochtelijk uitleven. Het genoegen ligt in de wens Israël als staat en de Joden als religieuze gemeenschap of volk te vernietigen – en daaraan genoegen te beleven.”

In deze peilloos immorele optiek leidt de uitroeiing van de tegenstander zelfs tot extase. “Derhalve beschouwen de daders en de moslimse antisemieten de 7e oktober als een machtige triomf, die de eigen superioriteit bevestigd heeft”, stelt de islamwetenschapper vast.

Tegelijkertijd constateert Ourghi dat de identificatie met de eigen haatgevoelens geen ruimte laat voor twijfels over de eigen houding, overtuiging. Hoe intensiever de haat ook, des te gemakkelijker is het om ermee te leven. Hoe langer de haat duurt, des te moeilijker valt het om zich van de haat los te maken. Voor veel moslims geldt dit ten aanzien van hun haat jegens Israël en Joden. “Zij hebben zich niet alleen aan dit gevoel overgeleverd, maar het gekoesterd.”

Derde deel in een serie artikelen over het nieuwe boek van islamwetenschapper dr. Abdel-Hakim Ourghi, “Die Liebe zum Hass – Israel, 7. Oktober 2023”, dat medio mei  bij de Duitse uitgever Claudius zal verschijnen.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.