Meerderheid Joden leidde in naoorlogs Duitsland bewust een onzichtbaar leven

Gepubliceerd op 26 februari 2025 om 19:51

Onder de zes tot zeven miljoen “displaced persons” in Duitsland direct na de oorlog bevonden zich circa 50.000 tot 75.000 Joodse overlevenden. Dat vertelt historica Zarin Aschrafi (Universiteit Leipzig) in een vraaggesprek met Jungle World over de wederopbouw van de Joodse gemeenschap “in het land der daders”.

Aschrafi doet wetenschappelijk onderzoek naar de Duits-Joodse geschiedenis vanaf de 19eeeuw. Zij richt zich daarbij vooral op Joodse intellectuelen in de Bondsrepubliek.

Meteen aan het begin van het interview met Jungle World beklemtoont de historica dat de wederopbouw van Joodse gemeenten in Duitsland, “dus in het land van de daders”, geen vanzelfsprekendheid was. Dat het daartoe desalniettemin kwam, lag aan de ontwikkelingen onmiddellijk na de oorlog.

Ook in die tijd bevonden Joden zich op de vlucht. Velen konden na hun bevrijding uit de concentratie- en vernietigingskampen niet naar hun vroegere landen van herkomst terugkeren, noch in de landen blijven waar ze gevangen geweest waren. “Op veel plekken”, zo zet Aschrafi uiteen, “werden Joden nog steeds geconfronteerd met antisemitisch geweld.”

 Alle “Displaced Persons” (mensen die vanwege de oorlog zich buiten hun landen van oorsprong in Duitsland bevonden) zouden nu naar hun eigen landen worden teruggestuurd. “Echter, waar moesten de Joden heen? In juli 1946 vond in Polen de pogrom van Kielce plaats. Die leidde tot een nieuwe vluchtbeweging van Joden naar het Westen en toonde duidelijk aan: antisemitisme blijft een existentiële bedreiging.”

Veel Joodse “Displaced Persons” gaven de voorkeur aan een verblijf in de kampen binnen de Amerikaanse bezettingszone in Duitsland. Vaak in de hoop van daaruit naar de VS te kunnen emigreren. Met de stichting van de staat Israël in 1948 en de versoepeling van toelatingseisen in verschillende landen bleven in deze kampen alleen degenen nog achter, die niet verder konden trekken vanwege gezondheidsklachten.

Vanaf eind jaren veertig gingen Oost-Europese Joden uit de opvangkampen samen met kleine groepen van Duits-Joodse overlevenden in steden als Berlijn, München of Frankfurt am Main. In totaal omvatte de Joodse gemeenschap in Duitsland in het jaar 1950 circa 30.000 mensen, merendeels van Oost-Europese herkomst. De bijzin die Aschrafi daarop laat volgen, mogen we niet over het hoofd zien: “die zich sinds de stichting van de Bondsrepubliek ongewild in de statelijke navolger van het nationaalsocialisme bevonden”.

De interviewer van Jungle World, Florian Hessel, stelt de historica vervolgens rechtstreeks de welhaast onvermijdelijke vraag: waren Jodinnen en Joden in Duitsland ook onmiddellijk na de oorlog met Jodenhaat geconfronteerd? “Ja, natuurlijk”, antwoordt Zarin Aschrafi. “De opiniepeilingen die het Amerikaanse militaire apparaat in het kader van de politiek van heropvoeding doorvoerden, bleken -vanuit hedendaagse optiek- weinig verrassend. De Duitsers deelden overwegend een antisemitische wereldbeschouwing. Dit voortbestaande antisemitisme laat zich in de vroege Bondsrepubliek aan de hand van verschillende gebeurtenissen en samenhangen bewijzen. Een voorbeeld is het bekende geval van de Auschwitz-overlevende Philipp Auerbach, staatscommissaris voor NS-vervolgden in Beieren. Auerbach werd in 1952 vanwege onbeduidende overtredingen onder een door ressentimenten gedragen persecho door voormalige NS-rechters veroordeeld. Hij benam zich daarop het leven.”

Hoe zijn Jodinnen en Joden met het leven onder de daders omgegaan, wil Jungle World verder weten. “De grote meerderheid, vooral de Oost-Europese Joden, koos voor een nagenoeg onzichtbaar leven”, vat de historica samen. Zij toonden geen interesse voor debatten en ontwikkelingen en namen daaraan tot op het midden van de jaren tachtig nauwelijks deel.

Aschrafi geeft voor deze maatschappelijke distantie een heldere verklaring: “De overwegende meerderheid van de Joden vatte hun verblijf in Duitsland als tijdelijk op: ze zaten letterlijk op gepakte koffers. Waar het maar mogelijk was, negeerden ze het antisemitische geruis op de achtergrond, want ze wilden sowieso niet blijven.” Kwam het tot opzienbarende gevallen van antisemitisme, dan reageerde als gezamenlijke spreekbuis de in 1950 opgerichte Centrale Raad van Joden in Duitsland.

De geschiedkundige geeft ook scherp aan dat de Centrale Raad aanvankelijk onder argusogen moest ageren. In de ogen van Joodse gemeenschappen wereldwijd bestond er immers geen legitimiteit voor Joods leven in het land van de daders. Dat betekende, dat de Centrale Raad in zijn strategie ter bestrijding van antisemitisme steeds ook Joods leven in Duitsland diende te rechtvaardigen en verdedigen. Dat gold in het bijzonder vanaf het midden van de jaren vijftig toen vertegenwoordigers van de Centrale Raad van mening waren dat deze legitimiteit van Joods leven in Duitsland nu gegeven was door de ontwikkeling van Duitsland tot een democratische staat.

Deze legitimatie van de jonge Bondsrepubliek door de Centrale Raad van de Joden in Duitsland bleef echter “uiterst fragiel” merkt Aschrafi op. Daarvoor zorgden in de jaren vijftig antisemitische incidenten die voor vette krantenkoppen zorgden. Een dieptepunt vormde de schending van de nieuw ingewijde synagoge in Keulen met kerst 1959. De synagoge werd besmeurd met een hakenkruis en de tekst “Duitsers dagen Joden uit”. Tijdens de jaarwisseling 1959/1960 volgden in geheel Duitsland meer dan 700 antisemitische delicten.

Vertegenwoordigers van de Central Raad deden daarop een beroep op de Bondsregering om het antisemitisme effectiever te bestrijden met wetswijzigingen. Per slot van rekening, zo luidde hun argumentatie, is antisemitisme een verschijnsel dat de fundamenten van een democratie principieel bedreigt. De “Schmierwelle” van 1959/60 leidde inderdaad bij besluit van de Bondsdag tot het wettelijk strafbaar stellen van antisemitische beledigingen.

Bij alle kritiek die er later van wetenschappelijke zijde en door een jongere generatie van Joden op het voorzitterschap van de Centrale Raad is geoefend –sleutelwoorden: “paspoort voor normalisering”; “verzoeningsretoriek”- breekt historica Aschrafi toch een lans voor dit optreden. Het legde immers gelijktijdig de verbinding tussen het gevaar voor Joden en het gevaar voor de democratie. “Zij argumenteerden dat antisemitisme niet louter een persoonlijke belediging zou zijn, maar fundamenteel geen plaats in een democratisch geordende samenleving mag toekomen en dat deze maatschappij zich en haar burgers daartegen moet weten te beschermen.” Woorden die geheel passen bij 2025!

 

Bron: interview Jungle World (# 2025/08) van Florian Hessel met historica Zarin Aschrafi onder de title “Die Mehrheit entschied sich für ein unsichtbares Leben”.

 

 

 

 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.