De zichtbaarheid van de Shoah (3)

Gepubliceerd op 17 januari 2025 om 00:56

“Bij oostenwind kon men een sterke zoetige geur waarnemen. Deze geur was dermate misselijkmakend dat men op het slechts op 2 km van het kamp Belzec verwijderde station Belzec alleen door een zakdoek kon ademen.” De uitspraak van een ooggetuige tijdens haar verhoor in 1959. Over de zichtbaarheid, de presentie van de Shoah gesproken.

Andere getuigen beschrijven de hoge steekvlammen, die zij tijdens de zogenoemde opgravingsacties zagen, waarbij de lijken van de vermoorden werden uitgegraven en verbrand. De inwoners van Belzec vreesden dat het vuur over zou slaan op de strodaken van hun huizen.

Weer anderen herinnerden zich dat men menselijk vet, dat zich bij de verbrandingsacties op de ruiten afzette, moest afkrabben. Zelfs in de omgeving, in de krap tien kilometer verder liggende plaats Tomaszów-Lubelski, behandelde de arts Janusz Peter routinematig patiënten voor zware hoofdpijnen en misselijkheid.

Via de bewakers van de kampen kwam er ook informatie naar buiten, vooral langs de zogenoemde Trawniki-mannen, schrijft onderzoeker Tatjana Tönsmeyer. “Deze vooral uit Oekraïne afkomstige leden van het Rode Leger waren in Duitse krijgsgevangenschap geraakt en voor de zogenoemde “fremdvölkische” eenheden van de SS gerekruteerd. Zij deden dikwijls dienst als kamppersoneel.” (Holocaust-expert Markus Roth geeft interessante nadere informatie over de Trawniki in “Holocaust – Die 101 wichtigsten Fragen”)

“Daar hadden ze weliswaar zelden de mogelijkheid de buitenwereld te bereiken, maar ze wisten toch de kampen heimelijk te verlaten”, zet de historica uiteen. “Op deze wijze droegen zij niet alleen hun kennis over de gebeurtenissen in de kampen over in de omliggende dorpen -met de inheemsen konden ze zich vaak in een Oekraïens-Pools jargon verstaanbaar maken-, maar ook het bezit van de vermoorden in de vorm van geld, sieraden en andere kostbaarheden. Daarmee betaalden ze vooral voor levensmiddelen, alcohol, vaak tegen duidelijk hogere prijzen dan voor de oorlog, en seks.”

Deze toestroom van geld en kostbaarheden bleef niet zonder gevolgen. Een huiseigenaar uit de buurt van het vernietigingskamp Treblinka beschreef de effecten: “De strogedekte daken verdwenen, ze werden door metalen daken vervangen. Het hele dorp zag er plotseling als een stuk Europa uit.” De historici Jan Tomas Gross en Irena Grundzińska Gross spreken zelfs van “een revolutionering” van de lokale economie.

Een gelijke ontwikkeling deed zich veelal voor in de omgeving van de “Duitse moordmachinerie”, betoogt Tönsmeyer. “Ook uit Paneriai, voor de poorten van Vilnius gelegen -hier werden rond 100.000 mensen, overwegend Joden, doodgeschoten- bericht de ooggetuige Kazimierz Sakowicz dat zich snel een levendige handel met het bezit van de vermoorden ontwikkelde.”

Sakowicz constateerde: “Voor de Duitsers zijn 300 Joden 300 vijanden van de mensheid; voor de Litouwers zijn ze 300 paar schoenen, broeken en dergelijke.”

Van hem komt ook de overgeleverde episode dat een echtpaar uit Stary Międzyrzecz bij een Litouwse kledinghandelaar informeert of hij iets heeft voor de vrouw. De Litouwer vroeg beiden even te wachten. Hij zou naar een Joodse vrouw van gelijke lengte kijken. Het echtpaar was ontzet en nam snel de benen. Toen de Litouwer met de kleding terugkwam, ergerde hij zich over de “extra moeite” die hij voor deze “boerenkinkels” had gedaan.

In Romániwka, een plaats in Zuid-Oekraïne, vonden ook executies plaats. Hanna Senikova herinnerde zich dat vervolgens het bezit van de slachtoffers werd verkocht. Haar moeder wenste daar geenszins van te weten. Zij waarschuwde: “Kinderen, neem niets van deze zaken – ze zijn vol van bloed. Ik mag arm zijn, maar ik wil geen bloed in huis hebben.”

Bij anderen was deze terughoudendheid geringer aanwezig, vertelt prof. Tatjana Tönsmeyer. “Pater Desbois bericht over een getuige die zich herinnerde: “Op een dag werden we in het dorp wakker en droegen we allen de kleding van de Joden.” Wie zelf niet plunderde of op de plaats van de executies wilde kopen, kon het bezit van de vermoorden ook in winkels verwerven, die voor dit doel ontstonden.”

Derde aflevering van een serie over “de zichtbaarheid van de Shoah” op basis van het boek “Unter deutscher Besatzung – Europa 1939-1945” van de hand van prof. dr. Tatjana Tönsmeyer (Bergische Universität Wuppertal), München 2024.

 

Reactie plaatsen

Reacties

Peter Hamans
18 dagen geleden

Goed dat jullie deze verhalen (blijven) publiceren, het kunnen er nooit genoeg zijn.
Want ik dacht dat met Filip Müllers ‘Sonderbehandlung’ de overtreffende trap van bestialiteit was beschreven, maar nu ik ‘Schöne Zeiten’ en ‘Gott mit uns’ van Ernst Klee lees, word ik helemaal stil.

Peter
een dag geleden

Het bovenstaande geldt niet alleen voor het Oosten. Ook in het hypocriete NL werd er volpop geparasiteerd op joden. Opeens waren de winkels weer voller na razzias en denk even aan de linkse gemeente amsterdam, die joden uitkneep met verhoogde belasting en andere straffen.