De zichtbaarheid van de Shoah (1)

Gepubliceerd op 12 januari 2025 om 21:50

“Een groot deel van de bevolking verzamelde zich langs de straat … Toen wij voorbijliepen, namen de mannen in een gebaar van afscheid de hoeden van het hoofd en begeleidden ons zwijgend naar het station.” Zo herinnerde zich de 17-jarige Shaul S., afkomstig uit Rotterdam, de deportatie van Joden uit Middelburg in maart 1942.

Deze aangrijpende passage over “de zichtbaarheid van de Shoah” is ontleend aan het monumentale boek “Unter deutscher Besatzung – Europa 1939-1945”  (2024) van de historica Tatjana Tönsmeyer. De hoogleraar aan de Bergische Universität Wuppertal illustreert in haar studie aan de hand van tal van bronnen de zichtbaarheid van de Shoah.

Daarbij deed zich een groot onderscheid voor tussen West-/Noord-Europa en Oost-/Zuidoost-Europa. Grotendeels deportatietransporten als zichtbaar onderdeel van de genocidale politiek van de Duitse bezetter in West- en Noord-Europa versus het massale moorden (“the killing fields”) in Oost-Europa. Uit deze verschillende vervolgingssituaties resulteerden ook andere kennisniveaus (“weten”) van de Shoah.

 “Wat tussen Trondheim, Utrecht, Luik en Bordeaux als gerucht mocht circuleren, waarover men bij gelegenheid op de BBC had gehoord en wat velen eenvoudig niet geloven konden, dat vond op de killing fields van de Duitse bezetter tussen Lódz, Riga, Wzebsk en Cherson zichtbaar voor de ogen van de inheemsen plaats”, licht Tönsmeyer toe.

De deportatiescène in Middelburg vond navolging in andere Europese plaatsen, bijvoorbeeld in Praag en op het eiland Korfu. Ook daar stonden in 1943 mensen langs de kant van de weg en op balkons om de deportatie van de Joodse bevolking gade te slaan. Hoe anders gebeurde dat in de Hongaarse stad Szeged. Daar lachte de bevolking de plaatselijke Joden en Jodinnen uit toen zij onder politiebewaking naar de treinen werden gebracht.

De attitudes van de niet-Joodse getuigen bij de deportaties onderscheidden zich derhalve duidelijk. Een bijzonder positieve ervaring deed de Duits-Joodse jongen Klaus Seckel (geboren in 1929) in Nederland op. Zijn ouders hadden hem op een Quakerschool in Eerde ondergebracht. “Alle mensen zijn hier vreselijk aardig en voelen met ons mee. Pas geleden, toen ik mijn beide handen vol had, hielp een bakker mij bij het opstappen (sic!) op de fiets.” De jongen observeerde tegelijkertijd dat “de halve krant meestal volstaat met clandestiene handel (sic!) en executies”.

Klaus Seckel schreef dat op 8 september 1941. Toen het volgende jaar de transportdocumenten voor de “Arbeitseinsatz” verstuurd werden, gaven meldingen in de dagboeken weer hoe dat grote maatschappelijke consternatie veroorzaakte. Zo noteerde in Hilversum Meta Groenwegen medio juli 1942: “De ellende is onbeschrijfelijk. De Amsterdamse Joden zijn uit angst en onzekerheid over zichzelf en hun kinderen vrijwel buiten zinnen.”

Op sommige plaatsen moesten postbodes als brengers van de onheilstijdingen het letterlijk, dat wil zeggen fysiek, ontgelden. Ze kregen politiebescherming. Ondertussen hielpen buren bij het pakken en maakten, aldus ooggetuige Mirjam Bolle, “met hun gejammer alles nog slechts erger”.

Ook in het Griekse Thessaloniki vloeiden bij de deportatie van de Joodse gemeenschap tranen en waren er uitingen van warm meeleven, schrijft Tönsmeyer. Zij vervolgt dan: “Voorbeelden als deze geven blijk van empathie met de vervolgden. Degenen, die gedeporteerd werden, konden zich in het bewustzijn op weg begeven dat mensen oprecht met hen meeleefden. Echter, aan de dodelijkheid van de transporten veranderde dat niets: van de rond 140.000 Joden en Jodinnen, die in 1940 in Nederland woonden, vielen 107.000 ten slachtoffer aan de vernietiging; dat was het hoogste aandeel in West-Europa.”

Eerste aflevering van een serie over “de zichtbaarheid van de Shoah” op basis van het boek “Unter deutscher Besatzung -Europa 1939-1945” van de hand van prof. dr. Tatjana Tönsmeyer (Bergische Universität Wuppertal), München 2024.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.