“Wij roepen over het prikkeldraad terug en waarschuwen ze.” Echter, de ten dode opgeschrevenen geloofden het niet. “Deze geassimileerde Duitse Joden, kooplieden, ambtenaren, advocaten en hun families kunnen zich niet voorstellen, wat ook wij een half jaar geleden niet wilden geloven.”
De herinnering van de Litouwse Shoa-overlevende Abba Naor, geboren Nauchowicz. Opgetekend in zijn autobiografie. Eind november 1941. De koudste winter sinds lange tijd. De scène refereert aan de massa-executies van gedeporteerde Duitse Joden, in Fort IX, op enkele kilometers van de stad Kaunas.
Onder de titel “De poort naar de Shoa” beschrijven de Duitse historici dr. Kristina Milz en dr. Julia Schneidawind in de Frankfurter Allgemeine (25 november 2024) de systematische genocide op 2943 Joden uit het Duitse rijk op één dag, 25 november 1941. Zij citeren daarbij uit het rapport van de verantwoordelijke massamoordenaar, SS-Standartenführer Karl Jäger van 1 december 1941, chef van het beruchte Einsatzkommando 3.
“Ik zie ze nog voor me”, aldus Abba Naor. “De mannen droegen goede pakken, de vrouwen kostuums en hoeden. Hun kinderen zijn erbij. Ze dragen koffers en tassen. Enkelen roepen ons toe dat ze uit München komen.”
Twee dagen later worden 999 Joden uit de Beierse hoofdstad in Fort IX massaal doodgeschoten, in koelen bloede vermoord. “In eerste instantie, een kwestie van organisatie”, liet Jäger Berlijn weten. Trots meldde hij dat Litouwen nu praktisch “Judenfrei” was. Voor de stad Kaunas gold dat in het bijzonder: 95 procent van de hier wonende Joodse bevolking werd tijdens de Holocaust uitgemoord.
Abba Nauchowicz was november 194113 jaar oud. Sinds een paar maanden verbleef hij in het getto van Kaunas. Bij de omheining van het getto zag hij die schier eindeloze stoet van uitgeputte Duitse Joden langskomen. Samen met zijn leeftijdgenoten Uri Chanoch en Sali Genkind alias Solly Ganor.
De jongens beseften dat het een wonder was dat ze nog leefden. Kort ervoor namelijk had de beruchte SS’er Helmut Rauca in het getto een “grote actie” doorgevoerd. Evenals de Joden uit München waren in oktober duizenden Litouwse Jodinnen en Joden uit het getto naar het vestingwerk Fort IX gedreven. Een dodenmars die van de vroege morgenstond tot in de middag duurde, noteerde Solly Ganor. Duizend keer erger dan de bloedige taferelen die hij tot dan toe had gezien.
De vrienden Solly, Uri en Abba overleefden de Shoa. Hun getuigenissen behoren beslist tot de meest emotionerende memoires van de Holocaust in Oost-Europa, geven de twee Duitse experts aan. “Wellicht concentreerde zich hun blik in november 1941, een maand na de selectie in het getto, in het bijzonder op hun Beierse leeftijdgenoten”, toen deze het getto passeerden.
Historici Milz en Schneidawind melden dat toentertijd 13 kinderen van de zevende klas van de Joodse Volksschool in München voor de ogen van hun Litouwse volks- en leeftijdgenoten voorbijtrokken. Daaronder de 13-jarige tweeling Ingeborg en Margot Ruthenburg. Zij “deelden niet alleen hun geboorte-, maar ook hun sterfdatum”.
Hoe verschillend de levensloop van de jongens en meisjes uit Kaunas en München ook verliep, zo observeren Milz en Schneinawind, hadden ze toch iets gemeenzaam: “Zij ervoeren niet, wat het betekent om jong te zijn.” Dat kwam of door wrede moord, of doordat zij het stadium van de jeugd oversloegen in de strijd om te overleven. “Van kinderen werden ze met de Duitse bezetting direct tot volwassenen.”
Deze constatering onderbouwen de historici door Abba Naor te citeren. In een terugblik op zijn eerste dagen in het getto tekende hij op: “Van vandaag op morgen ben ik geen kind meer, ik ben een vriend van mijn ouders geworden.”
De Duitse inval in de Sowjet-Unie en daarmee ook het door Moskou bezette Litouwen, zomer 1941, vormt een keerpunt niet alleen in het oorlogsverloop, maar ook in de moord op meer dan zes miljoen Jodinnen en Joden in Europa, analyseren Milz en Schneinawind. Zij traceren het begin van Shoa in Litouwen, waar door de Duitsers een bestuurscentrale werd geïnstalleerd, van waaruit een systematisch-bureaucratische moord georganiseerd werd. Het Jäger-rapport levert het historische bewijs.
Al in de eerste dagen van de Duitse bezetting in Litouwen (juni 1941) vonden pogroms op de Joodse bevolking plaats. Opgehitst door de Duitsers was de Litouwse bevolking daar sterk bij betrokken. Open en bloot op straat werden Joden letterlijk doodgeslagen. Berichten reppen over onvoorstelbare gruwelen, onder bijval van kijklustigen. Foto’s van Duitse militairen legden de ijselijke misdaden (bijvoorbeeld water via slangen in de buik van Joden pompen) vast.
“Vroeger dan in andere bezette gebieden roeiden de nationaalsocialisten met behulp van de plaatselijke bevolking complete Joodse gemeentes systematisch uit”, constateren de Duitse geschiedkundigen.
Augustus 1941 richtten de Duitse bezetters in Kaunas een getto in. 30.000 mensen werden daarin geperst. Massale executies volgden de maanden erna. Overlevenden hebben de ongekende wreedheden indringend schriftelijk weergegeven. Op 29 oktober werden in het kader van een “grote actie” meer dan 9000 gettobewoners in Fort IX doodgeschoten.
Solly Ganor vertelt in zijn autobiografie hoe zijn leeftijdgenoot en vriend Kuki Kopelman als door een wonder niet wordt geraakt door de kogels en onder een berg lijken weer tot bewustzijn komt. “De massa van lichamen onder mij voelde als één kronkelend wezen.” Kuki wist uit de kuil te kruipen en het getto te bereiken. Daar berichtte hij Solly over “deze hel”. “Geen van ons zou van nu aan nog dezelfde zijn”, schreef Solly over die nacht van Kuki’s terugkeer. Kuki bleek de enige overlevende van de “grote actie”.
Terzelfder tijd dwongen de nazi’s de Joodse gemeente in München een lijst van 1060 personen op te stellen. Officieel heette dat voor “Arbeitseinsatz” richting Oosten. Per persoon was 50 kilo aan bagage toegestaan. De “reiskosten” bedroegen 50 Reichsmark. Het was de eerste massadeportatie uit München. Dat het transport een doodvonnis inhield, wisten de betrokkenen niet.
Het was aardedonker en het goot van de hemel toen op 20 november om 4 uur ’s morgens een stoet van circa duizend mensen zich opmaakte voor vertrek met de trein “Da 27”. Erwin Weil, 16 jaar oud, hielp bij het verladen van de bagage. Later heeft hij dit onheilspellende gebeuren gedetailleerd opgeschreven: “Ik zal dit ogenblik nooit vergeten. Wij probeerden de angst bij de mensen weg te nemen. Het was vreselijk. Ik heb nooit meer van dit transport, waarbij ook veel familieleden van mij waren, gehoord.”
In de avond van 22 november arriveerde de “DA 27” op het spoorstation van Kaunas. De Joden werden de waggons uitgedreven en begonnen aan een voetmars van ongeveer zes kilometer naar Fort IX. Daarbij passeerden zij het getto, waar de 13-jarige Abba Naor hen tevergeefs poogde te waarschuwen voor de naderende dood. Twee dagen verbleven de gedeporteerde Joden in de cellen van de vesting.
“In volkomen onwetendheid over wat hen te wachten stond, krasten sommigen hun namen of boodschappen op de wanden. Die zijn daar tot op vandaag te zien”, vertellen dr. Milz en dr. Scheinawind.
Op de morgen van 25 november 1941 werden de Joden uit München samen met Joodse lotgenoten uit Berlijn en Frankfurt ten slotte uit hun cellen gedreven en in groepen van elk 80 personen verdeeld. Onder het voorwendsel van “Frühsport”. Na de “morgenoefeningen”, zo hoorden ze, moesten ze in een bepaalde richting lopen. Daar waren al kuilen uitgegraven.
We citeren opnieuw Milz en Scheinawind: “De eersten hadden misschien nog een paar seconden om te begrijpen wat er stond te gebeuren, de mensen verder achter hen moeten in pure paniek zijn geraakt, toen zij de schoten hoorden en hun familieleden, buren, medescholieren in de kuil zagen storten.”
De Holocaustoverlevende Hugo Holzmann uit München verloor op die weerzinwekkende 25e november tal van klasgenoten. In zijn memoires lezen we: “Wanneer een kind ooit uit angst kan sterven en het hart het van schrik opgeeft, dan moet dat met Inge gebeurd zijn, toen zij naar de kuil werd geleid en ze die vol van doodgeschoten mensen zag, van wie enigen nog leefden en het in hun kwellingen uitschreeuwden.” Holzmann vroeg zich af: “Wat kan een moeder tegen haar kind in deze laatste ogenblikken zeggen?”
Luttele dagen later bemachtigde Uri Chanoch in het getto een broek en jas. “Na een jaar in het getto was ik uit mijn kleren gegroeid”, aldus de vriend van Abba en Solly. “Later hoorde ik dat de kleren van een jongen van mijn leeftijd waren geweest, één uit de groep van Joden, die van München naar Kaunas waren gedeporteerd en in Fort IX waren vermoord.”
In het getto van Kaunas maakte de kunstenaar Jacob Lipshitz een tekening van Uri in de kleren van een van de vermoorde Joodse kinderen uit München. Die tekening is nu in de gedenkplaats Yad Vashem in Jeruzalem te zien.
De huidige opmars van antisemieten in zowel Duitsland als Litouwen maakt een gemeenschappelijke “herinneringsarbeid” juist nu zo belangrijk, werven dr. Kristina Milz en dr. Julia Schneidawind. Zij constateren een toenemende belangstelling van Litouwse vakgenoten voor deze zwarte episode in de nationale geschiedenis.
Een van hen, de historicus Stanislovas Stasiulis van de Universiteit Vilnius, beklemtoont dat het natuurlijk de Duitsers waren, die voor de Holocaust verantwoordelijk waren, maar het diep verankerde antisemitisme en de anti-Joodse hetze van Litouwse nationalisten bereidden de bodem voor een sterke deelname van Litouwers aan de Shoa.
Nog een actuele noot: de voorzitter van een Litouwse regeringspartij moet zich voor het gerecht verantwoorden vanwege de beschuldiging van het aanzetten tot Jodenhaat. Deze Remigijus Zemaitaitis van de “rechtspopulistische” (Milz/Schneidewind) partij “Memel-Morgenröte” is ook van mening dat de Holocaust jegens de Joden weliswaar heeft plaatsgevonden, “maar dat in Litouwen een nog grotere Holocaust jegens de Litouwers” gebeurde. Zijn nieuwe partij is met 14 procent van de kiezersstemmen de derde van het land.
Bron: “Das Tor zur Schoa”, bijdrage van dr. Kristina Milz en dr. Julia Schneidawind aan de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 25 november 2024.
Reactie plaatsen
Reacties