Feuilleton: Wat er aan de hand is op onze scholen (3)

Gepubliceerd op 10 september 2024 om 13:22

“De islam, de religie islam of de ideologie van de islam, de islamitische levenswijze, de islamitische identiteit zijn op school intussen een alomtegenwoordig thema. Het is bij dit thema van belang tussen de islamitische leer, de islamitische traditie en individuele personen van islamitisch geloof en herkomst te onderscheiden.”

Aan deze waarneming besteedt schoolleider Christian Klar in zijn recent verschenen boek “Wat er aan de hand is op onze scholen” dan ook ruimschoots aandacht. In twee afzonderlijke hoofdstukken. De titels daarvan geven meteen ook het spanningsveld aan: “Islam als uitdaging in de school” en “Islam – specifieke problemen”.

Als directeur die al zijn leerlingen goed wil kennen, verdiepte Klar zich in de achtergrond van moslimkinderen op zijn middelbare school in Wenen. Als er problemen met hen rijzen, is het immers van belang of die op persoonlijk vlak opgelost kunnen worden of dat zij voortvloeien uit de islamitische leer.

Natuurlijk komt bij Klar de kwestie van de hoofddoek bij moslima’s voorbij. Hij ziet dat op school steeds meer voorkomen. De laatste tijd ook veel vaker in combinatie met het islamitische kleed, de abaya, die het gezicht nauw omsluit. Sommigen dragen de niquab, die ook de kin bedekt. Het verhullen van het gezicht is in Oostenrijk wettelijk verboden, informeert Klar. Een vraag blijft bij hem haken: “Past dit alles bij onze liberale westerse samenleving?”

Voor een antwoord op die vraag gaat Klar te rade bij islamexpert Ebrahim Afsah. Op een bijeenkomst gaf Afsah een interessante definitie van racisme: “Racisme is afwijzing of vooroordeel jegens aangeboren en daarmee onveranderbare feiten zoals huidskleur, grootte, statuur, lichaamsvorm, geslacht en dergelijke. Iets kritiseren, niet mogen of niet goed vinden, dat veranderlijk is, is geen racisme en derhalve geoorloofd. De islamitische hoofddoek is niet aangeboren. Die niet mogen of afwijzen is derhalve geen racisme en past binnen het kader van de vrijheid van mening.”

En passant paraderen meisjes en jonge vrouw met abaya en hijab trots over straat en door de gangen van scholen, daartoe aangespoord door “Hijab-Influencerinnen” op TikTok, ziet de Weense schoolleider.

Zo’n jaar geleden kreeg Klar een telefoontje van een collega uit een ander stadsdistrict. In zijn mentorklas was een meisje seksueel lastiggevallen door een klasgenoot. Buiten school. De dader was 14 en kon dus niet strafrechtelijk worden vervolgd. Collega Walter (alle namen in het boek zijn gefingeerd) vroeg Christian of het wel juist was dat zijn schoolleiding geen consequenties trok uit deze schanddaad. “Ik zou het anders hebben aangepakt”, antwoordde Klar, “maar wettelijk is dit correct”. Zo moest het overvallen en bijna verkrachte meisje weer elke dag met haar kwelgeest in de klas zitten en zich ook nog eens op de les concentreren.

Slechts korte tijd later belt Walter weer op. Hij geeft juist les aan zijn mentorklas. “Ik kom het lokaal binnen en daar zitten vijf meisjes met een hoofddoek. Gisteren droegen ze die nog niet. Jij kent de materie. Wat is er aan de hand?”

 “Ter bescherming! Zo staat het in de schriften”, repliceert Christian. Walter neemt zijn mobieltje van zijn oor en vraagt aan de klas: “Ter bescherming? Klopt dat? Jullie dragen de hoofddoek voor je veiligheid?” De kinderen beamen dat: “Onze vaders hebben gezegd, als je een hoofdoek draagt, kan ons zoiets niet overkomen.” Al enkele jaren geleden zond de Oostenrijkse omroep een reportage uit over de motieven voor het dragen van de hijab. Verschillende motieven passeerden, maar uiteindelijk klonk het uit alle meisjesmonden: “ter bescherming”.

Vandaag de dag zijn niqab en abaya voor veel meisjes al standaard, luidt Klars bevinding. Met moeite slaagt hij er nog in dat “men op school minstens het hele gezicht ziet”.

Onder het tussenkopje “De bespuugde Bijbel” vertelt de schoolleider hoe op een dag zijn orthodoxe collega, lerares godsdienst, langskomt met een Bijbel in de hand. “Treurig laat zij mij de Bijbel zien. Een paar bladzijden ontbreken. Ze heeft de Bijbel in een vuilcontainer gevonden. Bij navraag vertelden kinderen haar dat drie medescholieren de Bijbel van tafel hadden genomen en er een paar bladzijden uit hadden gescheurd, vervolgens erop hadden gespuugd en die in een vuilcontainer geworpen.”

Directeur Klar nodigt de daders met hun ouders afzonderlijk uit voor een gesprek. De ouders van Ali ontkennen in alle toonaarden dat hun zoon erbij betrokken is. Alle kinderen, die dat beweren, liegen. Als Ali zelf toegeeft, dan heet het opeens van hun kant: “Had hij dan soms weg moeten lopen? Het idee kwam echt niet van hem.”

De ouders van Musa spreken, zoals hun zoon, geen Duits. Klar schakelt een tolk in die Arabisch spreekt. De familie is nog maar kort in Oostenrijk. “Om de dramatiek van de daad te onderstrepen, neem ik een Koran uit de kast en suggereer erop te spugen en in de vuilton te werpen. Natuurlijk geef ik eerst aan, dat ik zoiets nooit zou doen, maar slechts duidelijk wil maken wat Musa heeft gedaan. Ik maak hen duidelijk dat Musa’s gedrag niet thuishoort in Oostenrijk.” De ouders tonen zich geraakt, bieden hun excuses aan. Als ze vertrokken zijn, zegt de tolk tegen Klar dat ze gevraagd hebben of ze nu problemen krijgen met hun verblijfsvergunning. Ze beloofden dat zoiets niet meer zou gebeuren.

Een derde ronde met ouders en dader (Ercan) volgt. Links zit de moeder, in het midden de vader en rechts de zoon. De vader tolkt in het Turks zijn echtgenote. De Koran ligt nog op tafel. Klar wijst ter inleiding op de beschadigde Bijbel. Plotseling vraagt de moeder fel aan haar man van plaats te wisselen. Ze pakt de Koran en begint op haar zoon in te praten. “Intussen leg ik de vader uit dat de Koran er lag omdat ik in het vorige gesprek duidelijk wilde maken, hoezeer de kinderen met deze actie onze religieuze gevoelens beledigd hadden.”

“De vader legt mij weer uit dat zijn vrouw juist exact hetzelfde aan haar zoon voorhoudt. Op hetzelfde moment zie ik hoe de Turkssprekende vrouw met hoofddoek voorwendt bladzijden uit de Koran te scheuren, op hem te spugen en hem dan weg te werpen. Dan geeft ze Ercan de Koran in de hand en eist dat hij hetzelfde moet doen. De tranen lopen Ercan over de wangen. Hij heeft begrepen, wat hij gedaan heeft en wat zijn ouders daarvan vinden. Ik bedank de ouders, die bedanken mij weer en verontschuldigen zich nogmaals.” Hoe verschillend gesprekken met ouders kunnen verlopen, wil de ‘geboren’ leraar met dit verhaal onderstrepen.

Tot slot nog één anekdote uit het zeer informatieve, lezenswaardige boek van Christian Klar: “Het is 14 februari. De week van aanmelding van nieuwe leerlingen op de middelbare school. Een moeder zit tegenover mij. Zij komt haar zoon opgeven. Ze draagt een hijab, spreekt perfect Duits. Bij binnenkomst heeft ze mijn uitgestoken hand niet aangenomen. Ik vraag naar de persoonlijke gegevens, voer die allemaal voor haar in. Een van de laatste vragen betreft haar geboortedatum. “Veertien februari negentienhonderd…” Ik kijk op: “U bent vandaag jarig. En het is ook nog Valentijnsdag. Krijgt u bloemen vandaag?”

Mijn reactie was spontaan, ik wilde beleefd zijn. Het antwoord is hoffelijk, maar koel: “Wij vieren zoiets niet. De geboortedag van de profeet wordt ook niet gevierd, hij is ons voorbeeld. Valentijnsdag is geen islamitisch feest.” Ik verontschuldig me, het gesprek verloopt verder hoffelijk en correct. Ten slotte zijn alle gegevens genoteerd, de aanmelding is gedaan. De moeder staat op, we nemen afscheid, overigens zoals bij het begin van het gesprek, zonder elkaar de hand te geven. Vier rustige leerjaren volgen met haar zoon. Hij verlaat de school met goede cijfers. Desondanks blijft dit gesprek mij bij en zet me aan het denken. Passen deze twee werelden wel bij elkaar?”

Toegift: Een leraar stuurt Selina naar directeur Klar. Ze zat tijdens de les te spelen met haar mobieltje, ontkende en verstopte dat snel onder haar kleding, een abaya. De collega van Klar vroeg tot twee keer aan Selina het mobieltje af te geven. Ze bezwoer bij Allah geen mobieltje bij zich te hebben.

 “Ik werd met het geval belast en vraag Selina naar mijn kamer te komen. Als ze bij haar eerdere versie van het gebeuren blijft, haal ik een Koran van de boekenplank en eis van Salina haar eed te herhalen. Dan geeft ze toe het mobieltje te hebben gebruikt en geeft het me. Op het eind van de schooldag krijgt ze het terug.”

“Even later stapt een collega uit Salina’s klas binnen en vertelt me dat daar grote opwinding heerst. Ik zou godslastering hebben bedreven. Een ongelovige mag de Koran niet lezen, noch ter hand nemen. Ik loop naar de klas en vraag wat het probleem is. Weer wordt mij uitgelegd wat volgens de islamitische leer kafirs (ongelovigen, niet-moslims) wel en niet mogen.”

“Ik kort de discussie af en leg mijn mening aan de leerlingen uit: “Ik ben een katholieke christen. Als een God mij voorschriften kan opleggen, dan slechts de mijne. Allah, jullie God, kan alleen aan jullie als moslims voorschriften opleggen. Voor mij is hij niet bevoegd. Religie is een privézaak, een ieder bepaalt voor zichzelf tot welke religie of welke geloof hij/zij zich wendt, wat hij/zij gelooft of niet.”

“Ik laat stomverbaasde gezichten achter en ga weer naar mijn directiekamer. Wat ik op dit tijdstip nog niet weet: de islamitische leer houdt zich met meer dan 50 procent bezig, wat niet-moslims mogen, respectievelijk niet mogen en hoe je met hen in zulke situaties dient om te gaan. De islamitische leer onderwerpt kafirs aan een andere morele code dan moslims.”

Lees voor het vervolg Klars bijzonder verdienstelijke, knap geschreven “leerboek”!

Laaste deel van drieluik over “Was ist los in unseren Schulen” door Christian Klar, Seifert Verlag Wenen, 2024, 22 euro.

 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.